​
Patrick Bassant
JOY (Fragment)
Roman, Patrick Bassant, 2012
Het stenen kind
Deze wereld heeft een totaal verkeerd beeld van kinderen. En Rick en Bia zaten zeker niet op een kind te wachten. Het is niet makkelijk om er als jong stel achter te komen dat je van seks gelazer kunt krijgen, maar voor overtuigde jaren ‘80-pessimisten was het een ramp. In plaats van je modieus bezig te houden met de ondergang in het algemeen, onder het nadrukkelijk níét als genot ervaren van drugs en pijnlijke muziek, diende je je opeens druk te maken om de ontkenning van het gerieflijke Fuck the Future. Een kind, jouw kind, dat geboren gaat worden tussen de lekkende vaten radioactief afval en vermorzeld zal worden door ronddarrende tanks.
Eigenlijk heetten ze Richard en Bianca, maar dat vonden ze niet passen bij hun nieuwe ‘Pretty Hate Machine’-T-shirt. Dat je al je vrije tijd besteedde aan het draaien van zwartgallige platen en het bedenken van strategieën om je tegen de wereld af te zetten, wilde nog niet zeggen dat je niet soms flink aan vakantie toe kon zijn. Wat deed je dan? Kamperen was geen optie – het platteland is voor koeien en natuur is te groen. Vette padden met een barbecue voor een caravan, burgerlullen met een pleerol of badmintonners binnen gehoorsafstand: dat nooit. Ook erg hip toentertijd: de hele wereld rondreizen met vuil ondergoed op je rug.
Backpackers. Wat een volk. Rijke westerse kinderen die vertederd raken door sloppenwijken en snotterende bedelaars, die naakt op de tonen van een klankschaal door de wierookdampen dartelen en met respect elkaars luizen toespreken. En die daarnaast hun imago koesteren: basisrespect voor het meezeulen van een instrument dat een ruftende jak nabootst. Bonuspunten voor elk belachelijk land waar je bent geweest, een extra leven voor elke maand doorgebracht in een ingesneeuwd pauperdorp. In geval van twijfel wint de backpacker met de meeste klitten in het haar of met de coolste manier om op een cactus te zitten.
‘Wat is oranje en kleurt leuk bij hippies?’ vroeg Rick als ze een backpacker zagen.
‘Vuur!’
Daarom besloten ze niet naar die walgelijke uithoeken van de wereld te gaan. En al hun vrienden gingen al naar Berlijn. Tering, daar gebeurde zo veel! Er waren zelfs al industrial noise-combo’s die na hun optreden provocerend gewoon géén viaduct opbliezen. En die Muur, die was zogenaamd ontzettend no-future! Alles naar de kloten und tanz zum Tod. Lemmingen, dat waren het.
Maar Oslo bleek ook geen beste keuze te zijn geweest. Ze trokken veel bekijks en er scheen weinig zon, maar er was geen klap te doen en het eten was vreselijk. Ze hadden verwacht dat er in zo’n saaie stad wel een interessante undergroundscene moest zijn, maar zij leken de enige nachtvlinders. Na acht dagen ondersteboven aan het plafond van het hostel te hebben gehangen, gaat zelfs de meest fanatieke nihilist met lood in de kisten naar een museum. Pure verveling.
Dus zo kwamen ze in het Vigelandpark terecht. Ze hielden het tien minuten vol, die beelden. Alleen de stampvoetende kleuter was wel aardig, de rest vonden ze tergende kitsch. Toen hebben ze nog eens een kwartier naar de bezoekers gekeken, maar al die Thorkilds en Ølivia’s en hun fototoestellen deden het maagzuur meer opspelen dan het plaatselijke eten of Abba.
Om wat leven in de tent te brengen, neukten ze eens flink op een van de beelden. Ze hoorden verschrikte gilletjes, maar meer nog het geklik van camera’s. Mannetjes die dit zelf nooit zouden durven.
Een buiging leek Rick wat overdreven, dus veegde hij met een groots gebaar zijn lul af aan Bia’s jurk.
Het kind voelde zich duidelijk niet welkom. Bia trachtte het te vergiftigen door drugs te snuiven, spuiten, slikken of rectaal in te brengen. ’t Kind meende vader zelfs eens te horen bidden of het niet gewoon kon verstenen. Het kreeg een keiharde kop om zich te beschermen tegen moeders gewoonte van trappen te lazeren. Die kop zou de wraak tijdens de bevalling worden.
Het kind trok zich na de geboorte niets aan van de koele ontvangst. Ze werd Joy genoemd en ontkiemde ongestoord in haar eigen wereldje. Dat bestond er in het vroege begin vooral uit dat vreemde mensen haar uit haar wiegje tilden en ‘Laat me eens naar je kijken dan’, of ‘Oooh, wat is ze mooi’ pruttelden. Laat naar jezelf kijken, griezel, dacht Joy in een pril denkbeginnen. Ze dacht niet in woorden, maar haar beweeglijke wenkbrauwtjes en getuite lipjes verrieden wat er in haar hoofd omging. Vrij snel hadden de vreemde mensen genoeg van doen alsof ze baby’s werkelijk interessant vonden. Ze legden Joy terug en gingen bier drinken. Joy hoorde ze praten maar kon niet over de rand van haar wiegje kijken. Boven haar hoofd hingen kleurige vormpjes aan touwtjes en als je daar een klap tegen gaf, zwaaiden ze door elkaar. Alsof ze met elkaar praatten, met de stemmen van de mensen aan de andere kant van de kamer.
Zodra je kan kruipen, kan je je wereld aanmerkelijk vergroten, merkte ze. In een straf tempo schuifelde Joy door het huis, dat met twee kamers en een keukentje voor grote mensen niet veel voorstelde. Joy had er een dagtaak aan. Helemaal toen ze in de slaapkamer een vriendinnetje aantrof. Ze begon te kraaien en kroop in galop op haar af. Toen ze te dichtbij kwam, stootten hun kopjes tegen elkaar. Verschrikt keek Joy op en zag het meisje over haar hoofd wrijven. Joy strekte haar handje uit en probeerde de vingers van het meisje te grijpen, maar ze miste steeds. Even keek het meisje heel sip, toen barstten zij en Joy tegelijk in lachen uit. Joy had er een soulmate bij, met hetzelfde gevoel voor humor en een even hard hoofd.
Joy vertelde haar dagelijks wat ze allemaal meegemaakt had. Het meisje vertelde zelf nooit een mooi verhaal, maar dat kon Joy wel begrijpen, want ze kwam nooit de slaapkamer uit. Dan maak je ook niks mee, dat is logisch. Voor avonturen moest je de wijde wereld in.
Een park met veel groen en mensen op fietsen, mensen met honden, mensen op rolschaatsen, mensen wandelend en op het gras liggend, mensen met kleurtjes en mensen in het zwart, mensen met muziek en mensen die sliepen.
Een supermarkt zo groot als wel honderd huizen, stampvol met doosjes, flessen, snoep, oude vrouwen die je met kromme vingers aaiden, appels in verschillende kleuren en een geheimzinnige stem die soms uit het plafond klonk.
Een tram, geel, die bij elke bocht vrolijk klingelde, gevuld met mensen in lange jassen, in regenjassen, met grote rugzakken en kleine plastic tassen.
Een kinderboerderij met allemaal beestjes die al zo veel kinderen gezien hadden dat het ze geen lor kon schelen, tenzij je met eten aan kwam lopen. Dan verdrongen ze zich om je heen, een kluwen veren en haren die nurkse geluiden maakte en stiekem je wanten probeerde op te peuzelen.
En later de school, waar vijfentwintig kindjes bij elkaar kwamen die ongeveer even oud waren. Overal woonden vierjarige kindjes met kleertjes, luizen en soms een bril, die naar je keken, met je speelden en om je moesten lachen.
Joy forever
Op 9 november 1994, haar vijfde verjaardag, mocht Joy als verrassing mee met papa’s bleke vrienden. Oom Peter en twee mannen namen haar mee met de auto, die tot het dak volgepropt was met gitaren en nog een hoop vreemde spullen. Kende ze die andere twee mannen? Ze hadden zwarte kleren aan, dus het waren vast ook vrienden van papa en mama.
Voor haar verjaardag had Peter bedacht dat Joy haar eerste rol in een film mocht spelen. En hij legde uitgebreid uit wat dat betekende. Doen alsof en Peter zou dan zorgen dat ze later zo veel als ze wilde kon kijken naar zichzelf en hoe goed ze kon doen alsof, of zoiets.
‘Maar ik heb al een spiegel,’ wierp Joy tegen.
‘Nee, dit is anders. Je zal het zien, we gaan er een heel speciale dag van maken. Dropje?’
De auto stopte ergens in de duinen en Peter en zijn vrienden laadden de tassen, koffers en de gitaren uit de auto. Joy keek om zich heen; dit had ze nog nooit gezien. Nergens huizen, geen fietsen en nul andere mensen. Wel veel bergen zand en her en der wat groen. We zien wel. Verbaasd liep ze achter de drie mannen aan.
Peter gaf haar nog een dropje en vertelde wat ze gingen doen.
‘Op deze plek,’ zei hij, ‘zetten we de camera. Dat ding onthoudt wat jij allemaal doet en laat dat aan andere mensen zien. De camera kijkt naar voren, dus als jij straks door het zand daar loopt, kunnen we alles opnemen. Begrijp je dat?’
‘Ja hoor,’ jokte Joy.
‘Mooi zo, wat ben je toch slim. Kleed je maar uit.’
Zo slim was ze niet, want dit snapte ze echt niet. Maakte Peter een grapje? Daar leek het niet op.
‘Wat is er? Ben je bang?’
Nee, bang niet. Een beetje gek is het wel.
‘Maar het is hartstikke koud’, mummelde ze terwijl ze Peter strak bleef aankijken. Die schoot in de lach.
‘Rustig maar, daar heb ik iets op bedacht.’
Dat zal wel. Joy kleedde zich pruilend uit en trok de zwarte onderbroek aan die Peter haar gaf. Daarna smeerde hij haar in met een zalfje dat een heerlijk warme gloed gaf. Ze had het gelijk niet koud meer. Toen maakte hij met kohl haar ogen wat zwarter en hield haar een spiegel voor. Een meisje met kippenvel, spookogen en een glimmende onderbroek.
‘En nu gaan we doen alsof. Kom, dit is leuk.’
Joy zag dat verderop een van de vrienden met een lange zwarte jurk en de gitaar klaarstond.
‘Nu gaan we steeds iets anders spelen. Je moet dan eerst naar hem rennen, en als je er bijna bent, dan draai je je om en loop je terug naar de camera. Je mag dan niet naar mij kijken, maar alleen naar dit rode lichtje. Kun je dat?’
Joy dacht van wel.
‘Daarna trakteer ik op een warme chocomel met slagroom bij de zee.’
Dat klonk alsof het ver weg was.
Joy rende naar de gitarist, draaide zich om en liep heel boos weer terug. Toen was ze heel blij, huppelde zelfs een beetje. Daarna liep ze verdrietig terug, met haar schouders naar beneden hangend. Elke keer zei Peter dat ze het geweldig deed, dat ze een rasactrice was. Geen idee wat dat was, misschien had het iets met de zee te maken. Joy bleef rennen, verbaasd, misselijk of dorstig. Wat Peter ook vroeg. Tot ze niet meer kon.
‘Mag ik stoppen? Ik vind het superstom en het is koud.’
‘Nog één keertje, en dan alsof je heel moe bent. Daarna stoppen we, beloofd!’
Joy strompelde weer naar de gitaarman, draaide zich om en sjokte terug. Ze struikelde en viel in het zand. Ze begon te huilen en probeerde het zand van zich af te vegen, maar dat bleef plakken aan de zalf op haar huid. Peter gebaarde dat ze moest komen. Ze veegde de zandkorrels en de tranen uit haar ogen en hompelde uitgeput de laatste meters terug.
Peter legde zijn jas over haar bibberende schoudertjes en gaf haar een dikke kus.
‘Jeetje, je bent nog veel mooier dan ik altijd al dacht. Ik ben echt heel trots op je, Joy. Kom, we gaan vlug pannenkoeken eten met zoveel chocolademelk als je op kunt!’
Ze mocht lang opblijven, want er was een feestje. Papa en mama namen haar achter op de fiets mee. Ze stopten bij een gebouw dat een beetje stonk, en waar mensen met felgekleurd haar voor de deur bier uit blik zaten te drinken, met tussen zich in herdershonden die de boel in de gaten hielden. Binnen was het donker en er klonk muziek die Joy thuis ook veel hoorde: stevige metaalklanken en een hoop geschreeuw. Ze werd met een glas appelsap-troebel in een hoek geduwd en stond naar de mensen te kijken, toen Peter op haar afkwam.
‘Ah, mijn prinsesje, wat leuk dat je er ook bent!’ Hij tilde haar op en gelijk kreeg Joy een raar gevoel in haar buik.
‘Hier is de ster van de avond, mensen,’ schalde hij door de zaal.
‘Wil je me nu weer neerzetten alsjeblieft?’
Peter schoot in de lach.
‘Mag ik je niet laten zien? Ben je verlegen?’
‘Nee hoor, alleen een beetje misselijk.’
‘Pas maar op met appelsap. Chocomel is veel beter.’ Peter zette haar weer op de grond en gaf haar een aai. Papa en mama waren druk aan het kletsen en andere kinderen waren er niet. De man met de gitaar uit de duinen gaf haar een knipoog, waar ze even verlegen van werd.
Een half uurtje en twee appelsapjes later klommen oom Peter, de gitaarman en de derde man van haar verjaardagsfeestje op het kleine podium achter in de zaal. Het publiek werd stil en schuifelde naar het podium. De drie mannen begonnen enorme herrie te maken en Joy zocht een veilig heenkomen.
Na een kwartiertje heette Peter iedereen welkom op de presentatie van hun nieuwe plaat.
‘Het volgende nummer wordt iets speciaals,’ zei hij, ‘want we hebben onze eerste videoclip.’ Op een scherm boven de band floepte een licht aan.
‘Life is a joy forever!’ schreeuwde Peter.
Zodra ze haar naam hoorde, liep Joy nieuwsgierig tussen de mensen door naar voren. Op het scherm zag ze in zwart-wit een engelachtig meisje rennen, afgewisseld met beelden van een serieus kijkende band en Peter, die deed alsof hij heel boos was. Ze sperde haar oogjes wijd open om niets te missen. Ze zag zichzelf in haar bijna-blootje door het zand rennen. Daar liep ze gekke bekken naar de zaal te trekken. Ze zag zichzelf uitgeput op de grond vallen.
Toen het beeld zwart werd, stopte de band met spelen en klonk er heel veel applaus. Peter en Joy glommen van trots.
‘Met alle dank aan mijn beeldschone vriendin daar,’ zei Peter en wees naar haar. Hij stond op het podium, een stuk boven de mensen en Joy zag zijn zwartgelakte vinger van boven naar haar wijzen. Ze voelde zich rood en heet worden toen iedereen nog eens speciaal voor haar klapte.
Na het optreden kwamen veel mensen naar haar toe. Een paar bekenden, maar ook vreemden zeiden dat ze het zo goed had gedaan en dat ze zo mooi was. Joy wist niet wat ze moest zeggen, dus ze glimlachte en sloeg haar ogen neer. Hoe kan je nou mooi zijn als je boos of verdrietig bent?
Oefenen in verschillende gezichtjes trekken. Even keek Joy blij, meteen daarna teleurgesteld en dan vies. Vreemd genoeg zeiden de mensen dan dingen als ‘Gaat het een beetje?’ of ‘Wat is er met jou?’ en nooit ‘Wat ben je mooi’, laat staan dat ze voor je gingen klappen. Kennelijk werkte dat alleen in een film. Als je steeds anders kijkend door het zand heb gerend, zeggen mensen dat ze je mooi vinden. Ze probeerde thuis nog twee keer in haar onderbroek door de woonkamer te rennen, eerst juichend en huppelend en daarna huilend, maar dat gaf geen ander resultaat dan dat papa en mama haar de kamer uit stuurden. Joy zag nog maar één mogelijkheid, en dat was proberen om op één enkel moment blij, moe, verbaasd en ziek – alles tegelijk te kijken.
Dagenlang oefende ze voor haar vriendin en meest kritische fan, totdat ze samen besloten dat het zo goed was. Toen oom Peter later die week langskwam, probeerde ze haar allesgezichtje voor het eerst uit. Direct bij binnenkomst zag hij haar al staan. Hij gaf haar een dikke zoen, maar tilde haar niet op. Ze keek naar de bleke kale kop van haar favoriete oom en hij keek strak naar haar.
‘Weet je dat je echt elke keer dat ik je zie mooier bent, prinsesje?’
Toen Joy twaalf was, net na de eeuwwisseling, keerden papa en mama niet meer terug van vakantie. Zoals elk jaar hadden Bia en Rick haar bij opa en oma gedumpt en waren vierklauwens vertrokken voor welverdiende rust. Ze hadden de auto volgeladen met nostalgische cd’s en waren dit keer richting Zwarte Zee gereden, omdat ze niemand kenden die daar ooit geweest was. Het pittoreske Moldavië leek ze wel wat. Ergens diep in de Karpaten waren ze op een besneeuwd bergweggetje getuige van een auto-ongeluk. Ze waren uitgestapt om niets van het schouwspel te missen, maar hadden te laat gemerkt dat de ambulance bij het keren zijn grip op de weg verloor en richting afgrond gleed. Ze stonden precies op de verkeerde plek foto’s te maken en werden het ravijn in geduwd. Als een andere toerist niet toevallig alles had gefilmd, zou niemand het hebben geloofd.
Joy bekeek de beelden later keer op keer, ze wilde zeker weten dat haar ouders niet opeens weer uit de diepte tevoorschijn krabbelden.
Oma had voor Joy een stemmig jurkje samengesteld uit Bia’s voddenbaal. Zwart natuurlijk. Ze stond bij de twee kisten: hadden die niet wat kleiner gekund? Zoveel was er ook weer niet uit dat ravijn gevist. Ondertussen trok ze haar allesgezicht, want wat moest ze anders.
Joy zat op de voorste rij in het crematorium. Ze voelde de ogen van alle mensen in haar ruk prikken. Er werden toespraken gehouden, maar daar luisterde ze eigenlijk niet naar. Mensen die vertellen dat papa en mama zulke fijne mensen waren geweest. Kaarsen. Opa moest huilen. Muziek, natuurlijk weer van die enge Ian Curtis.
Een lange rij in zwart geklede mensen gaf haar later klamme handjes. Ze mompelden wat en legden soms een hand op haar schouder. Een rilling trok door haar rug.
Alleen Peter zakte door zijn knieën, zei: ‘Zet ’m op, prinses, ik weet dat je dat kan,’ en gaf een knipoog. Mensen vonden dat ze ‘haar verdriet zo waardig droeg’. Dat was even schrikken. Dan moest haar allesgezicht niet goed zijn geweest, want ze had zichzelf nog niet op verdriet betrapt. Daar had ze eigenlijk nog niet over nagedacht.
Track i: Memoires van een standbeeld
(…) Als standbeeld ben je je wel degelijk bewust van de weersomstandigheden. De winter is het ergst. Je wordt wakker met een laagje ijs over je oogleden waardoor je de hele dag niet scherp kan zien. Het wordt bovendien laat licht, zodat je zelf nauwelijks zichtbaar bent voor de mensen die langslopen. Die concentreren zich ook nog eens op de weg, bang om uit te glijden. ’s Middags begint het te regenen, vlijmscherpe koude kogeltjes die op je huid blijven liggen. Ze wurmen zich een weg door je poriën en gaan daar uiterst tevreden zitten te bevriezen, waardoor ze uitzetten en je opperhuid proberen open te rijten. De pijn is ondraaglijk. Je bent te benijden als je iemand van niveau voorstelt of op de gevel van een imposant gebouw staat, dan gaan rond vijf uur de bouwlampen bij je voeten aan. Door die hitte smelt de pijn langzaam weg, en je wordt tenminste weer zichtbaar.
(…) In een museum ben je niet per se beter af. ’s Nachts krioelen de muizen om je heen, wrijven zich tegen je blote voeten, schijten op je voetstuk. Nachtwakers lopen je voorbij zonder je een blik toe te werpen. Soms zie je een inbreker, maar die is over het algemeen te lui om met je te gaan slepen en kiest voor de makkelijke weg door wat schilderijen uit lijsten te snijden. Al schijnt daar met de stijgende bronsprijs verandering in te komen. En overdag slaat het gepeupel toe. Geborneerde klootzakken die je afkeurend bekijken of zelfs negeren. Hordes schoolkinderen die je piemeltje uitlachen en je aan willen raken met hun kleverige tengeltjes. Toeristen proberen het patina van je lijf te flitsen.
​
​