top of page
00_DWB_3_FRONT.jpg

‘Het beeld in de arena van taal.’ Focus op de graphic poem

Inleiding. Patrick Bassant

 

 

Een man zit aan een tafel en denkt diep na. Om zijn hoofd hangt een aura van spinrag. Het denken lijkt niet te willen vlotten, de man kijkt er moeilijk bij en de spin kruipt nader en nader. Plots slaat een bliksem in zijn hoofd en als de man is bijgekomen van de schrik, komt er een prachtig vrouwtje uit zijn hoofd gekropen. Hij pakt haar vast, bekijkt haar, koestert haar, aanbidt haar zelfs maar beseft al snel dat hij haar niet voor zichzelf mag houden. Met een traan in zijn ogen neemt hij afscheid van de vrouw, stopt haar in een envelop en zendt haar de wereld in.

 

In 1920 snijdt Frans Masereel de prenten van wat later zijn favoriete boek zal worden, L’Idée. Deze beeldroman bestaat uit 83 houtsneden waarin het verhaal verteld wordt van de idee, die ten tonele komt, dwaalt, een man ontmoet aan wie ze de idee doorgeeft. Haar geliefde wordt hiervoor gestraft en geëxecuteerd. De idee neemt zich voor om een betere manier te vinden door zich aan zoveel mogelijk mensen kenbaar te maken. Via de nieuwe massamedia zoals krant, radio en film weet ze iedereen goed op te poken en uiteindelijk lukt het haar om mensen met elkaar van gedachten te laten wisselen, misschien wel over haar, haar idee.

Het lukt Masereel dit hele verhaal, dat in feite een poëtische weergave is van zijn politieke ideeën, en in die zin tamelijk abstract, toch weer te geven in tastbare prenten, waarin zowel de veelheid van indrukken in de stad, de dreiging van het regime als het ontluikende kapitalisme in beeld worden gebracht. Het hele boek wordt door Masereel immers opgebouwd als een woordloze allegorie. De nochtans diffuse notie van een idee wordt voorgesteld als een naakte, jonge vrouw, die gekleed, en dus ongevaarlijk gemaakt, of zelfs verborgen dient te worden. Of met urine en zeisen verjaagd.

 

Meer dan als het idee, de toevallige vlaag van inspiratie, moeten we de idee begrijpen als inzicht, wijsheid, construct. De idee, niet toevallig ontstaan aan een schrijftafel, geboren uit het hoofd van de kunstenaar en vervolgens leven ingeblazen door een bliksem – als de geestelijke tegenvoeter van Mary Shelleys Frankenstein – begeeft zich in de wereld en zet de mensheid aan tot revolte. Natuurlijk is de meest voor de hand liggende lezing van L’Idée een politieke. Masereels expressionisme heeft steeds een onmiskenbare politieke lading gehad, zonder dat zijn werk in een bepaalde hoek gedrukt moest worden. Het is goed denkbaar dat L’Idée als primair doel had om analfabete arbeiders en landarbeiders de weg naar een alternatief te wijzen. De Oktoberrevolutie in de Sovjet-Unie speelt in 1920, als het boek in Parijs verschijnt, een belangrijke rol in Europa’s artistieke en politieke ontwikkeling. De clerus en de kapitalisten vrezen de idee het meest, zeker als zelfs openbare boekverbrandingen niets meer uithalen.

Maar L’Idée is meer dan een revolutionair traktaat, juist omdat het ook zo universeel leesbaar is. Zoals de denker aan het begin van het verhaal, met tranen in de ogen, zijn Idee los moet laten en er afscheid van moet nemen. Hij stuurt het de wereld in, waar het een eigen leven gaat leiden, en het leven van vele mensen infecteert. Het is een universeel verhaal van de eenzame schepper, van de miskenning, van de vervolging, van de triomf, van de liefde. Er worden vensters geopend, en daar klinken vele geluiden door.

 

Een complex gegeven wordt vertaald in beeldspraak, waardoor op een versleutelde manier iets aan de lezer wordt verteld. Welk idee, wordt nergens geëxpliciteerd. Dit gebruik van beeldspraak creëert een zekere openheid, waardoor we het boek op verschillende manieren, én in verschillende lagen kunnen gaan lezen. Klinkt dit bekend? Als in een gedicht, jazeker.

Vergezocht is het dus niet om L’Idée van Masereel te interpreteren als een graphic poem avant-la-lettre. Bij het samenstellen van deze focus rond de graphic poem namen we L’Idée dan ook als vertrekpunt. We vroegen aan een selectie van auteurs en illustratoren om een eigentijdse versie te creëren van deze oer-graphic poem en daarmee het genre te onderzoeken. Masereels keuze voor een pure, grafische taal in zwart-wit leek ons daarbij een extra uitdaging en een belangrijke keuze voor de kunstenaars was natuurlijk tekst of geen tekst?

 

Wide Vercnocke, de man die zijn geliefde sofa niet uitkomt als het niet strikt noodzakelijk is, brengt in zijn tekenstijl een hommage aan de houtsnijkunst van Masereel, maar inhoudelijk lijkt zijn personage eerder te lijden onder zijn muzen dan dat hij er grootse triomfen van verwacht. De vleesgeworden hersenspinsels spannen eerder tegen hun schepper samen dan dat ze de straat op gaan om tot een revolutie op te roepen. Het kan niet altijd feest zijn.

 

Tuitel, de ondernemende kabouter met blokjurkje die de neiging heeft te verdwalen in duizelingwekkende vormexperimenten, probeert in de bijdrage van Wasco binnen de lijntjes te blijven. Tuitel loopt door de stad met zijn tekenstift in de hand en probeert de wereld als zijn canvas te zien, maar er wordt op hem geloerd. Er zijn opzichters, stoorzenders, of er dreigt natuurgeweld. Gelukkig niets dat de kabouter tegen kan houden zijn dwarse ideeën uit te voeren. Zolang Tuitel rond blijft lopen is er hoop voor de tekenkunst.

 

Luc Fierens kiest voor een radicaal andere kant. Hij maakt een mash-up, een grove montage van wat ik verdenk Italiaanse fotoromans uit de jaren 1960 te zijn, plastische zelfverdedigingsinstructies en een prachtige verzameling ‘gevonden’ regels, over revolutie, semiotiek en kapitalisme. Het is een ongemakkelijk wringen van de kunst in de samenleving, wat je ook in het beeld terugziet in de gescheurde randen, of onleesbare tekst. ‘De literatuur is een massafenomeen geworden. Nog nooit worden zoveel kookboeken verkocht.’ Een oproep tot zelfverdediging van de kunst en een beschrijving van de arena van de taal.

 

Woordloos is de bijdrage van Jürgen Walschot. Moderne technologie komt het oude Idee van Masereel te hulp. Het witte vrouwtje verstuurt zichzelf per e-mail, als een bijlage met een virus. Ze plundert een amfoor met inkt, en als een besmettelijke vlek duikt ze weer het diepe Web in. Er hoeft zelfs geen actief handelen door een mens aan te pas te komen. Voor een modern idee is een verbaasde kat al voldoende om viral te gaan. 

 

Ook Hans Wap heeft geen woorden nodig voor zijn stilistische tekeningen die op houtsneden lijken, maar die kracht paren aan de technische mogelijkheden van de computer. Boeken als bladeren, bomen als hersenspinsels, boeken als gaten in de chaos, de lezer als verlicht, hoogstaand mens, ideeënvlucht: met uiteenlopende beelden componeert hij illustraties die qua techniek aan Masereel doen denken, maar ons ook meevoeren naar deze tijd.

 

Bij Annemarie Estor daarentegen is het woord weer leidend. Rondom een kantelende, steeds vanuit een ander focuspunt bekeken oervorm, die door stille personages beklommen is en doet denken aan een Arabisch letterteken, ronkt een zwerm van zwierig gekalligrafeerde woorden, exotische namen en Zurenborgs dialect, waarin het zoemt en sist van assonantie en bezwering.

 

Het ronken van de poëtische taal is ook thema in Randall Casaers bijdrage. Ergens, anoniem in de grote stad, proberen twee mensen in elkaar op te gaan, wat volgens de beelden prima lijkt te lukken. Het is dat een van de twee probeert het geheel in metaforen te vangen – zijn positie ten opzichte van de ander en de maatschappij te duiden – dat maakt dat de natuurlijke gang van zaken stokt. Taal en ideeën kunnen nog meer dan mensen tot opstand bewegen. Je moet niet uitsluitend over ideeën praten, maar je moet ze juist beleven. Wat bij Masereel begeesterend werkt, doodt bij Randall C. net de lust.

 

Ten slotte trekt Lies van Gasse in haar bijdrage ‘Idee 2.0’ alles uit de kast. Linoleumsnedes, al dan niet digitaal bewerkt, soms drie lagen dik over elkaar gelegd, vol dramatische beelden, betekenisvolle details, volgen een klein wezentje dat door het hoofdpersonage gevonden wordt, en zich ontwikkelt tot iets dat groter wordt dan zijzelf. In de geheimzinnige strofen die het beeldmateriaal aanvullen, wordt de tocht gevolgd van een idee die op zoek gaat naar een thuis, waar die uiteindelijk geboren kan worden.

 

Naast deze staalkaart van wat de graphic poem vermag en in welke gedaantes hij tevoorschijn kan komen, proberen wij de graphic poem in een drietal essayistische bijdragen nader en dieper te verkennen.

Sébastien Conard maakte een beeldessay waarin hij de historische relatie tussen woord en beeld onderzoekt. Middels citaten uit de geschiedenis van het beeld, de poëzie en uit de wetenschappelijke literatuur op dit gebied, schetst hij de vroege stamboom van de graphic poem.

 

Toon Horsten schreef een positiebepaling van de graphic poem. Voorzichtig, maar daarom niet minder polemisch, concentreert hij zich op de relatie tussen de graphic poem en zijn grote en bekendere broer, de graphic novel en hun beider positie in het artistieke veld.

 

Ten slotte maakt mijn medecurator van dit nummer, Lies van Gasse, de balans op en gooit de vensters wijd open. Luid klinkt het van alle kanten. Laat de graphic poem bloeien!

 

Op het laatste moment voegden wij de graphic poem ‘Vergane glorie van rook’ van Tania Verhelst toe. Een estafette van taal en beeld, van rook en intimiteit, maar ook inspiratie in vuile asbakkleuren en de romantiek van natte peuken. Misschien zijn dat wel de belangrijkste dingen die mensen met elkaar delen. Of hoe er twintig Ideeën in een doosje passen.

​

​

​

bottom of page